Weerwoord

KARKAS: proza: Brussel Buiten Beschouwing: Amberdrift

Categorie

Door Maarten Van den Bussche

Brussel Buiten Beschouwing - Amberdrift
Ik heb mijn intrek genomen in een vijf verdiepingen tellend oud fabrieksgebouw. Een betonnen fort boven de straten van Molenbeek; een fort voorzien van industriële verwarming. Ik heb mijn nest gebouwd bij het bovenste vensterraam. Ik krijg een panoramisch zicht op hoe de winter de stad inpalmt. De vrieskou hangt als minuscule deeltjes in de lucht: Een nevelgordijn dat de stad alle kenmerken ontneemt. Geen Atomium, geen justitiepaleis, geen Japans paviljoen. Een rood neonkruis hangt onheilspellend stil in de lucht. Er is geen Basiliek van Koekelberg meer om het te dragen. De stad wordt een stad. Een wit blad. Wegenwerken werden al lang lamgelegd. De wegen zijn dichtgesneeuwd. De straten onherkenbaar op de kerstverlichting na. Kerstlichtjes.

Zelfs hier in Molenbeek. Kerstlichtjes. Een herinnering aan hoe winter ooit een tijd van gezelligheid was. Ik zie het Kanaal dichtvriezen. Het begon bij de havens in het Noorden. Het ijs kruipt van sluis tot sluis omhoog. De ouden van dagen hebben het voorspeld. Zij hebben de oorlogswinters nog meegemaakt. Zij waren voorbereid. Twee weken geleden al hebben ze de winkels leeggeroofd. Nu sluiten ze zich op in hun dichtgemetselde huizen. Voelen zich veilig met hun voorraad voedsel en stookolie. Hoezo veilig? Koolstofmonoxide is een sluipmoordenaar. Rokers zijn gestopt of gestorven. Binnen blijven de ramen dicht en buiten vriezen je vingers er af. Wie verslaafd is kan kiezen tussen verstikking of vingerstompjes. De daklozen hebben zich georganiseerd. Ze verzamelen zich. De kerstmarkt wordt aangevallen in een poging tot overleven op warmte uit vuurkorven, oliebollen en een voorraad te duur geprijsde wanten en kerstmutsen. De kerstmarkt staat toch leeg. Het reuzenrad en de carrousels zijn vastgevroren. Zelfs voor politie is het buiten te koud. Er valt geen sneeuw meer. Niets beweegt nog. Het is doodstil. Een witte dood. Of toch. Daar ver. Aan het eind van het wolkendek. Er is een eind aan het wolkendek. Er is meer: een gloed. Een warme oranje gloed glinstert overal waar ik kijk. Ik denk dat er binnenin deze stad een groot vuur brandt en ik de buitenkant nu kan zien gloeien. Ik kijk en ik zie mensen op straat komen, oranje mensen. Ze wandelen door de oranje straten, over oranje sneeuw. Aangewakkerde vlammetjes. Ze verzamelen op open plekken, pleinen en langs het kanaal. Iedereen kijkt naar de rand van het wolkendek. Een geel randje. Een oranje schim. Een bol. De zon trekt zich los uit de nevel. De zon schijnt opnieuw, in de verte.